© Dieuwke Boersma, haar vader Anthoon Boersma en haar dochter Sippy van der Meer.
Het is natuurlijk een feit dat beweringen over heel lang geleden nooit met zekerheid vast te stellen zijn. Het blijven altijd waarschijnlijkheden, omdat er niets op schrift over is vastgelegd. Toch kan men door bodemvondsten en opgravingen veel aan de weet komen.
AFLEVERING 1: VEENGROND
Het blijkt dat bijna de gehele Lege Wâlden, de naam komen wij later op terug, uit veengrond bestaat. Het aparte is dat onder die veengrond, op het zand, men veel hout vindt (op ongeveer 2m diepte). Voor een groot deel grote grenen en vurenhouten boomstammen, vaak nog in goede staat. Er staat beschreven dat uit sommige boomstronken de hars nog uitdrupte als men ze verbrandde.
In de vorige eeuwen, b.v. de 18e en 19e eeuw zijn uit de Goïngarijpster Poel en het Sneekermeer meerdere keren stukken hout en boomstronken boven water gehaald. Snoekbaarsvissers mogen vandaag de dag nog heel graag “op de stobben fiskje” – op de stronken vissen, zoals men zegt. Stobbe = stronk. Het hout werd in vorige eeuwen opgedregd, gedroogd en als brandstof, of als het nog hele gave stammen betrof, als damlegger gebruikt.
Op veel plaatsen in ons gebied is het zo, dat als men met een grondboor het zand opzoekt, men heel vaak net boven het zand in hout terechtkomt. Het boren gaat dan een stuk moeilijker. Ook bij graafwerkzaamheden tijdens de ruilverkaveling in de jaren ’60 van de vorige eeuw kwamen veel boomstronken naar boven in dit veengebied. Datzelfde gebeurde ook jaren geleden al bij het turfgraven. Denk maar eens aan de naam “Stobbegat”, de oude naam van Vegelinsoord.
Pieter Westra, schoolmeester in Goingarijp, heeft in 1857 op verzoek van het “Frieschenootschap” een beschrijving van dit dorp gegeven. In deze beschrijving komen ook de grote boomstammen voor die, vaak na stormen, opgevist werden uit de poel.
In de volgende aflevering een verklaring voor de aanwezigheid van de vele boomstammen en ander hout in de grond.