© Dieuwke Boersma, haar vader Anthoon Boersma en haar dochter Sippy van der Meer.

Eind 1962 klapt de winter erin. Het begon zo ongeveer met de kerstdagen. Zware vorst en hevige sneeuwbuien met veel wind. Het was oudjaarsavond en de preek was in de kerk van Terkaple. De mensen gingen lopend naar de kerk, want fietsen ging niet vanwege de sneeuw en ook autorijden was moeilijk. Bovendien waren er nog niet veel inwoners met een auto. Het autotijdperk kwam pas in de jaren ’70 echt op gang. De gemeente was op dat moment vacant en dus kwam er een dominee uit een andere plaats. Dit was ds. Denkers van Huisterheide.

Aflevering 34: De geschiedenis van de christelijke school (1954)

Na de dienst liepen de mensen weer terug naar huis door een hevige sneeuwbui. Dominee ging ook weer terug naar huis in zijn auto, maar hij kwam niet ver. Ongeveer tussen Oenemawei 22 en 20 zat hij al vast in een sneeuwduin. Kerkgangers hielpen hem even duwen en daar ging het spul weer verder, maar niet ver. Bij Bakker, Oenemawei 10, zat hij alweer vast. Maar weer even duwen, want de lopende kerkgangers haalden hem vanzelf weer in. Zo sukkelde hij steeds een paar meter verder. Om kort te gaan; hij heeft die nacht een bed bij familie Lieuwes in Akmarijp gekregen en moest het oude jaar uitzitten bij anderen.

winter 1962 – 1963

In de school bracht zo’n winter ook zijn moeilijkheden. Meester Boersma moest elke ochtend tussen 7 en half 8 naar school om de drie oliekachels aan te zetten. Daar had hij een gruwelijke hekel aan, want in zijn vorige woonplaats had hij centrale verwarming in school. In Terkaple waren dus peteroliekachels. Aardgas was er nog niet, dus moest er gestookt worden op kolen of olie. Er was al eens geprobeerd om de kachels ’s nachts te laten doorbranden, maar dat werd een ramp. Als ze ’s nachts zachtjes doorbrandden, kwamen ze vol roet te zitten. Dus elke middag de kachel uit en ’s morgens weer aansteken.

De wc’s open houden kon ook niet langer. Ze waren binnen een uur bevroren. In elke wc-pot kwam een kilo zout, zodat de pot niet kapot vroor en de waterleiding werd afgesloten. Meester nam een emmertje water mee van huis, voor als er iemand dorst had. Een wc in de hal was overdag aangesloten en werd verwarmd met een elektrisch kacheltje. Daar mochten de meisjes gebruik van maken. De jongens moesten maar buiten plassen in de sneeuw. Dat was ook wel interessant natuurlijk.

De watervogels hadden ook een slechte tijd. Heel lang konden ze een wak openhouden, maar langzamerhand vroor alles dicht. Plaatselijk belang zorgde voor voer voor de dieren en ’s middags haalden de schoolkinderen oud brood op in het dorp.
Dinsdagsmiddags als de meisjes handwerkles hadden van juf Drost, zaten de jongens in het bestuurskamertje met meester brood te breken voor de eenden. Dat oude brood was soms zo hard, dat je vingers er zeer van deden.
Lieuwe Riemersma, de timmerman, gaf de dieren alle dagen brood en voer. In de fabriek vond men nog een grote zak gort. Dit was nog uit de tijd dat ze daar nog gortpap maakten. Dat werd even goed geweekt en was dan prima voer voor de eenden en meerkoeten.

In de tweede helft van februari, toen de zon wat meer macht kreeg en er al lang geen wak meer open was, gingen de eenden overdag op de weg zitten. Het zwarte asfalt werd een beetje warm en dat voelde beter dan de koude sneeuw van de Heeremavaart. Als de zon onderging, gingen de eenden weer op de sneeuw van de sloot zitten. Omdat ze dan warm waren, vroren ze vast. ’s Morgens voor schooltijd ging meester dan met een paar jongens en een emmertje warm water met een steelpannetje naar de eenden om ze los te weken. De ergste gevallen kwamen in een doos bij de kachel in het schoollokaal. Na een paar uur kwamen ze bij.

1962 was het eerste jaar dat de oudste schoolkinderen een schoolreisje van langer dan één dag maakten. Een jaar later, in 1963, was de eerste bonte schoolavond. Het schoolbestuur had al geklaagd dat de ouderavonden zo slecht bezocht werden door de ouders. De laatste jaren had men geprobeerd hier wat aan te doen, door sommige kinderen een voordracht te laten doen op zo’n avond. Dat was natuurlijk een lokkertje, was als de kinderen optreden, kunnen de ouders niet wegblijven.

Dat vertelde men aan de nieuwe meester en of hij hier ook iets aan kon doen. Hij vond dat het leuker was als alle kinderen van klas 4, 5 en 6 hier aan mee konden doen. Met voordrachten zou dit veel teveel tijd in beslag nemen, dus was het handiger om de kinderen een toneelstukje te laten doen. Dan konden alle kinderen meedoen. Tenminste als men het stuk zelf schreef met voor elk kind een rol.
Dat leek een goed plan. Meester ging aan het werk. Voor hem was dit ook nieuw en hij moest ook even wennen. Hij begon met een simpel sprookje: “Sneeuwwitje en de negen dwergen”. Ja, negen dwergen en geen zeven, want elke leerling moest immers een rol hebben. Ouders en kinderen waren enthousiast.
Daarna was er elk jaar een bonte schoolavond, waar later ook de jongste kinderen aan meededen. Het aardige was dat later die bonte avonden een avondvullend programma hadden, zodat er weer een aparte ouderavond gehouden werd.