© Dieuwke Boersma, haar vader Anthoon Boersma en haar dochter Sippy van der Meer.

In de vorige aflevering van onze krant heb ik beloofd met een verklaring te komen over de aanwezigheid van vele boomstammen en ander hout in de grond. Welnu, hier is hij dan.

aflevering 2: Stobben in de grond

In de prehistorie, dat wil zeggen in de tijd dat er nog geen geschreven bronnen waren, in elk geval vóór het jaar 1000, bestond de begroeiing in deze omgeving waarschijnlijk uit bos en heidevelden op het zand.
Het waterpeil van de Noordzee steeg langzaam door het smelten van de Scandinavische ijskap. Na de laatste ijstijd werd de ijslaag steeds dunner en trokken de gletsjers zich langzaam terug naar het noorden. Door het rijzen van de zeespiegel werd ook de stand van het grondwater hoger, want het hogere water kroop meer en meer door in het land door capillaire werking. De grond werd natter en natter. Het type bomen dat op de zandgrond groeide kon hier niet tegen en de wortels van de bommen verrotten. De sparren en dennen van de zandgrond hadden in deze natte grond ook te weinig houvast en waaiden om door westerstormen.

Een andere oorzaak kunnen de veenbranden geweest zijn waar de bomen niet tegen konden. (door de hogere waterstand was veenvorming ontstaan). Sommige boomstammen die vroeger boven water gehaald werden hadden brandsporen. Het is kenmerkend dat de boomstammen die gevonden zijn, eigenlijk allemaal met de stam oost-west liggen. Men denkt daarom aan stormen uit het westen.

Omdat het zeepijl hoger en hoger werd volgden er overstromingen, want dijken waren er natuurlijk nog niet. Op laag liggende plekken bleef na een overstroming water staan en daar ontstond, door nieuwe begroeiing, veenvorming. Later ontstond op dat veen een nieuwe vegetatie van laag bos. Geen grote bomen, maar struiken en lage bosjes, een soort moerasbos: de Lege wâlden.
Denk in dit verband maar eens aan vandaag de dag. In rietvelden die niet meer gemaaid worden, groeien langzamerhand steeds meer wilgen- en elzenbosjes.

De naam “de Lege Wâlden” is al heel oud. In een beschrijving van wettelijke regels uit 1450 genaamd “wilkerren” (willekeuren) komen wij de volgende plaatsnamen tegen: Bornstera (Aldeboarn), Legha Walden, Mitsgaders Ackrim (Akkrum) en Lungersum (Nes).

Bij de eerder genoemde overstromingen bleven sommige hogere zandruggen boven water. Op zo’n zandrug is naar alle waarschijnlijkheid Goïngarijp ontstaan. Het is genoegzaam bekend dat in Goïngarijp op sommige plaatsen de zandrug boven het veen uitsteekt. Voornamelijk in het land van de familie Lieuwes. Ook in de Blaugerzen is zo’n zandrug te onderscheiden.

Over bewoning van de streek praten wij een volgende keer.