© Dieuwke Boersma, haar vader Anthoon Boersma en haar dochter Sippy van der Meer.
In het jaar 1909 werd de eerste officiële Elfstedentocht verreden. Honderd jaar later in 2009 heeft Hylke Speerstra de bundel “Kâlde Krústocht” geschreven. Het eerste verhaal in de bundel is getiteld “De tranen van Akmarijp. De tranen van Akmarijp en gaat over een jongen, Siebe Schaap, die in een wak reed en verdronk. Dit speelde zich af in 1903. Sommige dorpsgenoten vroegen zich af of dit verhaal werkelijk gebeurd is en waar deze familie Schaap dan gewoond heeft. Ja dus, het is een waargebeurd verhaal.
Aflevering 28: De tranen van Akmarijp
Wiebren en Hiltje Schaap woonden met hun kinderen Teake, Anna, Uilkje, Aaltje, Bregtje en nakomer Siebe in Akmarijp en waren boer op de boerderij, Fjildwei 23. De jongen Siebe uit het verhaal ligt op het kerkhof van Akmarijp begraven, zijn grafsteen is er nog. Hieronder volgt een deel uit het verhaal van Hylke Speerstra.
“Bijna drie jaar later wordt de maandelijkse vertelavond nog steeds gehouden; op 5 december 1902 gecombineerd met de sinterklaasviering. Ook daarbij is het personeel aanwezig. De goedheiligman is deze keer bij barre kou over witbesneeuwde steppen uit Spanje aangekomen. Benjamin Siebe Schaap en de kleine Nanne Slothamer (wie de soan fan boerarbeider Jan Slothamer) moeten om hun sinterklaasgeschenk zoeken. Als ze het eindelijk hebben gevonden, komt er uit de pakjes iets tevoorschijn dat voor de jongens alle verwachtingen overtreft: beiden krijgen ze een paar schaatsen. Voor Siebe is er een paar nieuwe, moderne doorlopers van de firma Hoekstra uit Wergea en arbeiderskind Nanne krijgt van Sinterklaas de oude Nooitgedagt-schaatsen van boerenzoon Siebe.
Twee paar ogen glimmen van dankbaarheid. De boer leest uit de krant voor “dat weder enige malen kan worden medegedeeld dat door mannelijke schaatsrijders de elf Friesche steden op één dag werden bezocht. Thans echter hebben wij van gelijken tocht op het ijs door leden van het zoogenaamde zwakke geslacht melding te maken. Die tocht geschiedde gisteren door de echtgenooten van de heeren H.S. Hoekstra van Irnsum en K.C. Reitsma IJzn. van Leeuwarden, in gezelschap van hare mannen” Zo blijken tientallen schaatsers in de vergeten winter van 1902 op één dag langs alle elf Friese steden te hebben gereden. De herbergiers van de stad Sloten zetten minstens vijftig keer een handtekening als bewijs van passage.
Medio januari 1903 kan de Leeuwarder Courant onder het hoofd “Het ijs” melden dat “de vorst in deze winter thans voor de derde maal hare intrede heeft gedaan. naar wij vernemen wordt door de jeugd op enkele slootjes reeds druk gereden; de wind is N.O., het weder helder, zoodat het schaatsenrijden op landijs waarschijnlijk binnen enkele dagen algemeen zal worden”
Voor Siebe Schaap, inmiddels twaalf jaar en zes maanden, is het “schaatsen op het landijs” dan al “algemeen”. Op zijn nieuwe doorlopertjes heeft hij met het schoolrijden van de openbare lagere school in het vlakbij gelegen dorp Terkaple in zijn leeftijdscategorie al de eerste prijs gewonnen. “Die jongen is één met het ijs, hij schaatst als een kerel” pochen de buurlui. “Het lijkt wel alsof de jongste van Wiebren en Hiltje met de schaatsen onder is geboren”
Op woensdagmiddag 14 januari zegt Siebe: “Heit, het heeft vannacht elf graden gevroren, er rijden al weer mannen over de Goïngarijpsterpoelen, dan zal het Snekermeer ook wel sterk zijn” Voor Siebe ontvouwt zich een wereld vol kleur, vrijheid en avontuur. “Er waren hier zopas jongens uit Terherne, ze zeiden dat de stoomboot al niet meer door het Snekermeer kan komen. Nou, dan ligt er al een vracht ijs in!”
“Jij komt niet op het grote water!” waarschuwt vader Wiebren Schaap streng. “Jij blijft hier in de buurt!”
“Ik schaats alleen maar over de Zijltjesloot en dan linksaf over de Noordbroekstervaart naar Snikzwaag, want bij De Jong, daar zijn jonge geitjes geboren, ik mag er komen kijken”
Schaap, al grijs aan de slapen, ziet het aan en hoort het aan. De jongste is een schaatser in hart en nieren, maar dat niet alleen: hier staat ook een topboer in spe.
“Ik wil dat je niet verder gaat dan Snikzwaag, en dat je alleen op ijs schaatst waar al anderen voor je zijn geweest. Kijk uit, er is geen winter zo mooi of het ijs pleegt verraad”
“Heit, ik schaats alleen waar al grote mensen hebben gereden”
Siebe laat zien wat hij kan. De vader staat het kind met verborgen trots na te staren, een beetje als een dichter. Totdat het mannetje, in vaste slag en met de handen eigenwijs op de rug, van de Zijltjesloot de Noordbroekstervaart op scheert en uit zicht is verdwenen.
In gedachten verzonken loopt de vader door de stal naar het voorhuis en gaat in de keuken zitten schrijven. Plotseling staat hij op, alsof hem iets belangrijks is meegedeeld. Even staat hij voor het raam naar buiten te staren. Daar verschijnt zijn trouwe arbeider Jan Slothamer. Lijkbleek en met gespreide armen: “O, boer, het is verschrikkelijk! De jongen! Boer, het was maar een klein windgat maar de jongen is er in volle vaart in geschoten. Ze zijn bezig hem onder het ijs vandaan te halen”
Op kousenvoeten holt de moeder over de besneeuwde weilanden de tragedie tegemoet; even later duwt de vader schreiend de slede, met daarop zijn verdronken kind. Een jongen met de winterblos nog op de wangen.
Bij de begrafenis leest de dominee uit Job 14 vers 55: “indien zijn dagen vastgesteld zijn, het getal zijner maanden bij U bepaald is, Gij zijn grenzen gesteld hebt, die hij niet zal overschrijden….” “Waarom niet!” De boze roep van de vader, die klinkt als een aanklacht. Later zal het zo op Siebes gedenksteen staan: “God nam hem weg”
Met de dood van Siebe is bij Wiebren en Hiltje Schaap de glans uit het leven verdwenen. Wiebren wordt een in zichzelf gekeerd man, zijn wederhelft is voortaan een moeder vol zelfverwijt. “Ik had hem niet mogen laten gaan”
Op 12 mei 1904, een jaar en vier maanden na de ramp, mogen de kinderen weer zonder de rouwband het erf verlaten.
Eind december 1904 valt de winter in. Van oud op nieuw vriest het tien graden en kan er voor de boerderij op het landijs worden geschaatst. De boer en boerin vragen arbeider Jan Slothamer of hij met zijn zoontje Nanne mee naar de voorkamer wil komen.
“Ik heb jou zien schaatsen, Nanne,” begint Schaap. “Geweldig. Maar de Nooitgedagtjes zijn je te klein geworden. Kijk, Siebes nog nieuwe schaatsen zijn nu voor jou”
Twee dagen later moet de weduwnaar Jan Slothamer toezien hoe zes mannen zijn enigst kind dood uit een wak halen. De volgende dag ligt het kind met de schaatsen van Siebe gekruist op zijn borst in de kist. De dooi druipt van de dakgoten; het zijn de tranen van Akmarijp.